Uitgeverij De Woudezel


Herbert Fritsche:

Samuel Hahnemann
Idee en werkelijkheid van de homeopathie

Vertaling: Elke Bußler
443 pagina’s
In linnen gebonden met stofomslag
Formaat: 14 x 20 cm
ISBN: 978-90-806875-6-1
Eerste druk oktober 2007
1000 genummerde exemplaren
Prijs: EUR 42,00
CoverHahnemann.gif



"Ziekte ontstaat door invloeden die op een soortgelijke wijze werken als de geneesmiddelen, en de ziektetoestand wordt opgeheven door middelen die gelijksoortige verschijnselen opwekken."

Nee, dit is geen citaat van Hahnemann; de zin is afkomstig van Hippocrates, uit de 5e/4e eeuw voor Christus. Het principe van de homeopathie is oeroud, Hippocrates en Paracelsus hebben er gebruik van gemaakt. Maar Hahnemann (1755–1843) is degene die het heeft uitgewerkt tot een sluitende methode. Herbert Fritsche beschrijft de weg die hij daarbij is gegaan, en tegelijkertijd een stuk cultuurgeschiedenis.

Voor iedereen die in homeopathische behandeling is, die deze stap overweegt of die gewoon wil weten wat homeopathie werkelijk inhoudt en hoe ze werkt, zal dit boek een eyeopener zijn. Fritsche legt het haarfijn uit, maar dan niet in de vorm van een leerboek, maar door je mee te nemen op de ontdekkingsreis die het leven van Hahnemann was.
En de homeopaat wacht hier een intieme ontmoeting met de meester aan wie zij haar kunst, of hij de zijne, te danken heeft.

Homeopathie wordt door velen voor 'onwetenschappelijk' gehouden. Ten onrechte! Hahnemann was behalve arts een en al wetenschapper. Zijn latere ontdekking van het homeopathisch principe doet het feit vergeten dat hij toen al een van de meest vooraanstaande chemici van zijn tijd was, waarschijnlijk de beste kenner van de medische geschiedenis, en pionier op het gebied van de psychiatrie en van de diëtetiek. Zijn speurtocht naar een wetenschappelijk onderbouwde geneeswijze leidde hem tot dat wat de geneeskunde van zijn tijd miste – en wat de huidige schoolgeneeskunde nog steeds mist: een wet die aangeeft wat een substantie tot geneesmiddel maakt, dus in het algemeen, voor alle substanties, zonder uitzondering. Dit is de gelijksoortigheidswet. Wat deze precies inhoudt en hoe ze tot het fundament van een nieuwe geneesmethode kon worden, wordt door Fritsche uitgebreid uit de doeken gedaan.

Als kind van zijn tijd was ook Hahnemann doordrongen van het rationalisme. Het verbaast dan ook niet dat hij het werk waarmee hij zijn vondst aan zijn vakbroeders presenteerde, in eerste instantie het Organon van de rationele geneeskunde heeft genoemd. Hij was geen buitenbeentje, maar stond midden in zijn vak, waar hij een belangrijke bijdrage aan ging leveren. Een 'alternatieve geneeswijze' stichten was wel het allerlaatste waar hij aan dacht. Er zouden nog heel wat teleurstellingen moeten volgen voordat hij inzag dat de vertegenwoordigers van de medische wetenschap blind waren voor zijn ontdekking en voor de impuls die hij had willen brengen. Maar al bij de tweede druk van het Organon (het zouden er in totaal zes worden) veranderde hij de titel in Organon van de geneeskunst. De kunde werd tot kunst, een kunst die de kunde niet uit-, maar insluit en die het rationele niet ontkent, maar overstijgt. Een kunst die gebaseerd is op Goetheanistische, fenomenologische wetenschap.
Een wereldbeschouwing die zowel de geest als de individualiteit van iedere mens ontkent, kan hier geen vat op krijgen. De werking van homeopathie te willen 'bewijzen' volgens de principes van de nu nog gangbare wetenschap is dan ook volstrekt zinloos.

Hahnemann overlijdt op zijn achtentachtigste, na een stralend nieuw begin acht jaar eerder in Parijs. Hij wordt begraven op de Montmarte, en later overgebracht naar Père Lachaise. Maar het is niet het graf waar zijn biograaf mee eindigt. Want de homeopathie wordt verder gedragen door zijn leerlingen. In een appendix volgen de levenslopen van elf van hen. Een paar die jarenlang het leven en de strijd van Hahnemann hebben gedeeld: Stapf en Van Bönninghausen; verder Constantine Hering, Arthur Lutze, Johann Joseph Lux, Carl Friedrich Zimpel, Wilhelm Heinrich Schüssler, Gustav Jaeger, Paul Dahlke, Emil Schlegel en Friedrich Gisevius, bij wie Fritsche nog zelf mocht hospiteren.


Herbert Fritsche (1911–1960) studeerde biologie en paleontologie, was later psychotherapeut, maar vooral schrijver en wetenschapsjournalist. Van geneeskunde en medische geschiedenis wist hij meer af dan de meeste artsen, en op diverse grenswetenschappelijke gebieden was hij thuis als geen ander. In zijn laatste jaren was hij docent aan de Heilpraktiker-school in München. Bij al zijn belezenheid op alle terreinen van het leven en de wetenschap ging het hem echter altijd slechts om één onderwerp: de mens in al zijn facetten. Een zoektocht naar de mens die hij bij Hahnemann meteen herkende.

Fritsche was het soort congeniale biograaf die je iedere grote mens zou toewensen. Net als Hahnemann kende hij extreme armoede, en ook hij wist hoe het voelde om, beladen met de vruchten van je inzicht, alleen op onbegrip en misbruik te stuiten. Als 'gevaar voor de nationaal-socialistische literatuur en rassenkunde' bracht hij weken in een kelder van de Gestapo door; zijn boeken werden in beslag genomen en verboden.

Van Fritsche verschenen, naast een aantal dichtbundels, een tiental boeken over geneeskunst, esoterie, menszijn in de ruimste zin.
Zijn verzameld werk werd in de 2010er jaren opnieuw en deels voor het eerst uitgegeven door Werner Zachmann, die ook een biografie van hem schreef.


Via de knop 'Boek inkijken' kunt u alvast een zestigtal pagina's van het boek bekijken.