Recensie door Caspar de Koning in Tijdschrift voor Integrale Geneeskunde, maart 2013:
Echt bekend is hij niet in Nederland – maar wie weet gaat dat nu veranderen. Emil Schlegel (1852 – 1934) was in zijn tijd een van de grote sterren aan het homeopathisch firmament. Met zijn oog voor het wezenlijke, zijn waarneming van geestelijke verbanden en zijn ruim gezichtsveld kon het haast niet anders dan dat hij ook een enthousiaste leerling van Paracelsus zou worden.
De vruchten van zijn levenslange Paracelsus-studie zijn met name te vinden in tal van artikelen verspreid over diverse vaktijdschriften, waarvan er in dit boekje een aantal bijeen zijn gebracht. Deze zijn grofweg ingedeeld in drie thematische blokken:
I.
De kentheoretische basis: macrokosmos en microkosmos;
II.
Paracelsus en de homeopathie; en
III.
God en de wereld.
De kentheoretische basis: macrokosmos en microkosmos
De mens als microkosmos is een van de centrale elementen in het werk van Paracelsus. Het concept is niet door hem bedacht; het is afkomstig uit de oude Griekse filosofie en is in zijn meest bekende vorm verwoord in de aan Hermes Trismegistos toegeschreven Tabula Smaragdina: 'Dat wat boven is, is gelijk aan dat wat onder is, en dat wat onder is, is gelijk aan dat wat boven is.' Een van de velen die aan de Smaragden Tafel een uitgebreide studie hebben gewijd, is Isaac Newton, die hoopte hierdoor 'een nauwkeurige kennis van de werking van de Godheid bij het organiseren en belevendigen van de inerte deeltjes van de materie in de microkosmos' te verkrijgen. Dat maakt meteen al duidelijk dat het hierbij zeker niet om een poëtische metafoor gaat, maar om een heel praktisch kennisinstrument. Paracelsus had er uitgesproken ideeën over hoe de godheid de beide kosmoi heeft georganiseerd, en het is dan ook niet verbazingwekkend dat zijn werk in Newtons bibliotheek werd aangetroffen.
In dit boek zijn 3 artikelen opgenomen waarin Schlegel dit onderwerp presenteert. Hij doet dat aan de hand van uitgebreide citaten, die hij van commentaar voorziet en vertaalt naar een moderne, energetische benadering. Het is niet doenlijk in het kort een paar voorbeelden aan te voeren, waarbij deze uit hun verband gerukt zouden worden; daarom geef ik alleen zijn conclusie weer: 'Ieder verstandig mens zou zich liever door een van die oude artsen met zijn rijke levenservaring laten behandelen, dan door iemand op de nieuwste stand van de wetenschap die er mechanistische opvattingen op nahoudt die nog geen nuancering en ontwikkeling door het leven hebben ervaren. Wanneer we de oude artsen bestuderen, blijkt nogal duidelijk waarin het wezenlijke van ons beroep bestaat en hoe verkeerd een medische vooropleiding is die een opeenstapeling van moderne kennis en een mechanische en chirurgische denkwijze als haar uitrusting beschouwt.'
'Men zal dus niet mogen beweren dat andere kennismethoden en het moderne onderzoek principieel iets vóór hebben op het symbolisme van Hohenheim. (...) Hij vergelijkt natuurverschijnselen met elkaar en streeft ernaar – vergelijkbaar met de moderne techniek – door natuurlijke energieën steeds meer invloed op natuurlijke processen te winnen. Het energetisch standpunt van de beoordeling verbindt zich hierbij met een 'wetenschap' van de dingen die op kunstzinnige wijze is afgestemd op praktische doeleinden.'
'Als we in ons oordeel en in ons handelen rekening houden met het verband van het leven, dan hebben we ieder vraagstuk in een werkbare vorm gevat, en als we de natuurverschijnselen van het leven niet uit elkaar plukken, maar bij elkaar houden in hun verband, dan staat de mogelijkheid voor ons open om als artsen volstrekt adequaat te handelen. Een dergelijke zienswijze en therapeutische methode was die van Hohenheim. Hoe deze zich tot haar voordeel onderscheidt van de wetenschap die alles in mootjes hakt, heb ik genoegzaam aangetoond; hoe zij positief schept door het aanbieden van de "tegenhanger", zou moeten blijken uit een onderzoek naar de symboliek en de signatuur van de afzonderlijke verschijnselen. Voor de huidige wetenschap kunnen we ermee volstaan naar de homeopathie te verwijzen, die niets anders is dan de belichaamde leer van het beoordelen en vruchtbaar maken van de natuurverschijnselen van de verstoringen van het leven in volledig organisch verband.'
Paracelsus en de homeopathie
Hiermee zijn we al bij het tweede onderwerp van dit boek beland. Op een congres van homeopaten spreekt Schlegel over Paracelsus: 'Een rijke inhoud ligt voor ons in de volgende zin: "Neem dit maar als voorbeeld: zoals de hond het in zijn neus heeft, zo moet u het in uw ogen hebben. Alleen op basis van dezelfde vormgeving van de anatomie moet u alles zo scherp waarnemen dat het u geen tegenstand kan bieden. (...) Want niet anders dan een wild dat voor de hond uit loopt en daarbij een zodanige geur achterlaat dat de hond zijn spoor vindt, zijn de arcana wild dat voor alle ziekten uit loopt. De arts moet alleen de jachthond zijn, dan vindt hij het spoor, en dan komt hij de benodigde kruiden, gesteentes of zaden tegen."
Als homeopaten voelen we ons hier geraakt door een dubbele verwantschap, want ook wij hebben ons arcanisch wild dat voor de ziekten uit loopt, door de experimenten van Hahnemann, de geneesmiddelproeven. Wat in de taal van Hohenheim de 'anatomie van het middel' is, dat is bij Hahnemann het register van symptomen, zoals bekend ook door hem anatomisch gerangschikt. Ook al bedoelt Paracelsus andere wegen om de geur van het wild op te vangen, Hahnemann heeft een vast omschreven en waarachtig wetenschappelijke weg gevonden om de geneesmiddelen tot de bekentenis van hun krachten te dwingen.'
'Waar we in de moderne wetenschap kleine ideeën, kleine antropomorfismen hebben, daar zien we ze bij Paracelsus op een gigantische schaal. Waar wij armzalige, losstaande formules vinden, daar biedt Hohenheim ons grote, stralende lijnen door het firmament van de uitwendige natuur en van de menselijke ziel: hij laat het bliksemen van de opgang tot de ondergang. Waar het op aankomt, is niet dat de ineengestrengelde, maar altijd mooie en grote lijnen op zichzelf waarheid bieden, maar dat ze in hun taal de verschijnselen getrouw begeleiden, de natuurverschijnselen van de geest en de materie in de bezielde en de onbezielde wereld, dat ze zich als symbolen en als trouwe voelsprieten tegen de waarheid aanvlijen.'
En naar aanleiding van een bespreking van een heel stuk materia medica: 'We zien bij Paracelsus een duidelijke vooruitgang in het herkennen en karakteriseren van de geneeskrachten: hij beweegt zich in de richting van de homeopathie en is een voorloper van Hahnemanns codificering van de geneesmiddelwerkingen. Maar de blik voor het algemene, die bij ons als homeopaten wel eens verloren dreigt te gaan, heeft hij zich soeverein bewaard.'
God en de wereld
Onder deze rubriek ten slotte nog een artikel over Geneeskunde en religie bij Paracelsus, en als klap op de vuurpijl een langer essay, dat oorspronkelijk als zelfstandige publicatie is verschenen: Paracelsus als profeet. Schlegel begint met het meest voor de hand liggende: Paracelsus als profeet van de wetenschap, en eindigt met een profetische wereldschouw, waarbij hij parallellen trekt met Nostradamus.
Met betrekking tot de wetenschappelijke voorspellingen noemt Schlegel bijvoorbeeld de zijketentheorie, die de Duitse chemicus, arts en Nobelprijswinnaar Paul Ehrlich ontwikkelde als mechanisme voor de specifieke afweer: iedere cel zou een aantal zijketens of receptoren bevatten waar lichaamsvreemde stoffen aan kunnen binden volgens het sleutel-slot-principe. Ehrlich heeft er zelf op gewezen dat Paracelsus zich precies op dezelfde wijze als hij heeft voorgesteld hoe het geneesmiddel zich met weerhaken aan de zieke stofgroepen hecht.
Over de politieke voorspellingen een citaat van Paracelsus: 'Uit de figuur van de hemel blijkt dat er iemand uit Frankrijk het Rooms-Duitse keizerrijk zal binnenvallen. Deze zal een veldtocht ondernemen, zich op deze veldtocht een adelaar toe-eigenen en zichzelf een keizer noemen. Met pracht en praal zal hij weer naar Frankrijk trekken. Hij zal behoorlijk wat schade aanrichten, maar niets noemenswaardigs bezitten of innemen' – een passage die volgens Schlegel 'alleen op Napoleon I betrekking kan hebben'.
Al met al biedt deze uitgave een gevarieerd beeld met tal van aanknopingspunten voor een hernieuwde Paracelsus-receptie door artsen en wetenschappers. Een pluspunt ten opzichte van de Duitse uitgaven zijn de talrijke toegevoegde voetnoten, waarin met name de herkomst van de allermeeste Paracelsus-citaten is achterhaald.