Uitgeverij De Woudezel


Paracelsus:

Sulfur, mercuur, sal
De oerkrachten van de wereld


Von den ersten dreien essentiis
en
Von ursprung und herkommen der krankheiten aus den drei ersten substanzen
(Opus paramirum
, boek I en II)

Tweetalig
Vertaling en voetnoten: Elke Bußler
261 pagina’s
Ingenaaid gebrocheerd
Formaat: 15 x 22 cm
ISBN: 978-90-806875-9-2
Eerste druk 2014
Prijs: EUR 35,00
CoverSMS.jpg
De wereld bestaat volgens Paracelsus uit 3 x 4, namelijk drie vormkrachten en vier elementen. Omdat beide nauw met elkaar verbonden zijn, brengt De Woudezel tegelijkertijd met deze uitgave over de drie oerprincipes een boek van Paracelsus over De vier elementen uit.
Een inleidend artikel over beide onderwerpen vindt u hier.

Deze uitgave bestaat uit twee delen: het eerste is een kort, maar zeer compact essay over De eerste drie essenties waarmee de schepping is gecomponeerd. Volgens uitgever Karl Sudhoff behoort deze tekst tot de vroegste geschriften, rond 1526/27. Als dat klopt, schreef Paracelsus dit als ongeveer 33-jarige en had hij toen zijn wereldgebouw al in duidelijke lijnen overeind staan.
Hij beschrijft hierin de werkingen van sulfur, mercuur en sal in het gezonde en het zieke organisme. Overeenkomstig de drie principes zijn er ook drie groepen ziekten, die telkens op gelijksoortige wijze moeten worden aangepakt. Net zoals in de miasmaleer van Hahnemann zijn er in principe slechts drie ziekteoorzaken en drie geneesmiddelen. En ook de eis om de ziekte naar het geneesmiddel te benoemen, is hierin al verwoord. Voor de studie van de overeenkomsten tussen Paracelsus en homeopathie is dit misschien de belangrijkste tekst.
De vertaling van dit essay is in haar geheel ook hier te lezen.

Veel omvattender is het tweede gedeelte: boek I en II van het Opus paramirum. Dit werk, waar Paracelsus in 1531 aan werkte, was bedoeld om voor het eerst de beginselen van zijn nieuwe geneeskunst aan een breder publiek bekend te maken. Het Opus paramirum behelst, naast de in deze uitgave opgenomen twee boeken over De drie oersubstanties of oerkrachten, een geschrift over zijn tartarusleer, een verhandeling over het wezen van de vrouw – in het Nederlands verschenen onder de titel De vrouw – en een boek over zielsziekten. Mede door een publicatieverbod is het werk, net zoals het leeuwendeel van zijn oeuvre, bij zijn leven niet in druk verschenen.

Net zoals in het Volumen paramirum gaat het ook hier om de oorzaken van en de processen bij ziekte, maar dan onder een ander, concreter, gezichtspunt. Je zou kunnen zeggen dat hij inzoomt op wat zich er binnen het in het Volumen paramirum geïntroduceerde ens naturale afspeelt.

In boek I gaat Paracelsus uitgebreider in op de drie basisstoffen, die verborgen zijn door het leven, maar zichtbaar worden in het vuur, of voor de arts die geleerd heeft ze waar te nemen.
In vogelvlucht:
Het leven is net een schilderij waarmee de drie substanties zijn overgeschilderd.
Een ziekte begint wanneer de eenheid van de drie verbroken raakt – al gebeurt dat alleen wanneer er ook een 'gesternte', d.w.z. een geestelijke oorzaak, bij betrokken is.
Om de ziekten van de mens te kunnen begrijpen, moet je de ziekten van de hele natuur begrijpen; met de temperamenten heeft ziekte niets te maken.
Zoals een mens een bepaalde beeltenis ofwel anatomie vertoont, heeft ook een ziekte een anatomie; wat dat betreft is een ziekte net een mens. En ook een geneesmiddel heeft een anatomie; als het goed is, dezelfde als de patiënt die het krijgt. Anatomie betekent hier natuurlijk gewoon ziektebeeld of geneesmiddelbeeld.
De arcana zijn geneesmiddelen die hun werking pas in hun tweede leven ontplooien.
Voedsel bevat op een geheimzinnige wijze reeds de vorm van degene die het gaat eten; dat betekent: we eten onszelf.
De arts is niet geschapen om kiespijn of een verkoudheid op te lossen, maar om melaatsen te reinigen, kreupelen recht en blinden ziend te maken.

In boek II wordt een beschrijving gegeven van de diverse manieren waarop elk van de drie bouwstenen in 'exaltatie' kan raken. En wie Paracelsus kent, zal niet verbaasd zijn dat ook dit boek weer eindigt met een hoofdstuk dat het natuurlijke overstijgt: "Boven dit alles is er een onzichtbaar lichaam in de mens, dat niet uit de drie substanties bestaat. Dat wil zeggen, de mens heeft een lichaam dat niet uit de limbus afkomstig is en waar de arts daarom geen vat op heeft. Dit lichaam heeft zijn oorsprong in het inblazen van Gods adem, en net zoals we geen ademtocht of zuchtje met onze handen kunnen grijpen, zo kunnen onze ogen dit lichaam ook niet zien." Dit lichaam stelt ons voor de keuze tussen goed en kwaad.